Voor alles is een tijd
Het flatje van Henk Claassen [55] uit Den Bosch lijkt op een uit de hand gelopen mortuarium. Kasten met schedels, boeken over dood en vergankelijkheid en 15.000 foto’s van begraafplaatsen. “Sinds me dat ene geheim is verteld, kan ik mezelf zijn.”
Terug in de tijd. Eind jaren zestig woont de familie Claassen in een portiekwoning in Boschveld, achter station Den Bosch. Een echtpaar met vier jongens. Vader is storingsmonteur bij elektriciteitsbedrijf PNEM, moeder is vooral moeder. Klokslag drie uur staan thee en biscuitjes klaar. Rust, reinheid en regelmaat domineren het protestantse gezin. Henk: „Aan tafel mocht je tijdens het eten niet praten. „Op zondag mocht je geen lekke band plakken.” In het gezin zit evenmin veel lucht. Henk herinnert zich de bedrukte sfeer en de emotionele armoe.
Op z’n twaalfde besluit hij weg te lopen. „Bij familie in Oldenzaal had ik boeken over de prehistorie gelezen. Die beschreven hoe de oermens leefde. Zo wilde ik het ook, terug naar de natuur. Met geld dat ik uit een potje van mijn moeder had gejat, kocht ik een enkele reis Apeldoorn. Ik wilde op de Veluwe gaan leven. Dat leek romantisch, maar bleek vooral eenzaam. Na enkele uren in een bos ben ik teruggegaan. Zonder treinkaartje, verstopt tussen de banken van de coupé. De medereizigers zouden me niet verraden, zeiden ze. Ze hielden woord.” Die nacht slaapt hij onder een Bossche brug. Als hij de volgende ochtend thuiskomt, valt duizend kilo angst van zijn ouders af. De politie schrapt Henk uit het register van vermiste personen.
Op z’n dertiende doet hij een zelfmoordpoging met een handje slaaptabletten. „Ik had meer schrik voor het leven dan voor de dood”, verduidelijkt Henk. Als hij na ruim een halve dag wakker wordt, staan de huisarts en zijn ouders hoofdschuddend bij zijn bed. Het voorval gaat de familiale doofpot in. Ook zijn jarenlange zelfbeschadigingen – krassen in handen en armen – leiden niet tot hulpverlening.
Na de havo zoekt Henk zijn heil op de kunstacademie. „Ik wilde schilderen zoals Rembrandt of Rien Poortvliet.” Hij zal uiteindelijk niet afstuderen met de Kabouternachtwacht maar met achtentwintig etsen van oren. „Van wie? Mijn ouders, vrienden en familie. Ik hoopte dat ze zouden luisteren.” De serie zal in de directiekamer van Reinier van Arkel belanden.
Dijbeen
Eind jaren tachtig ontmoet Henk een hippie in Alkmaar. Een man die letterlijk bij alles zegt: „Ah joh, is maar tijdelijk.” Zonsondergangen, kiespijn, een verstopte gootsteen. Maar ook liefde, treinvertragingen en katers: alles gaat voorbij. Opgewekt: „Dat vind ik een troostrijke gedachte, die je ook tegenkomt in de tekst ‘Voor alles is een tijd’ uit het bijbelboek Prediker. Het is mijn lievelingstekst.” Of de hippie uit Alkmaar nog leeft, weet Henk niet. Alles is tijdelijk.
Dat bewijzen ook zijn schedels. Hij verzamelt ze, liefst intacte exemplaren. Maar een barstje mag. In de huiskamer liggen ze uitgestald, in een vitrinekast waar 's avonds een lichtje in brandt. Bij één schedel staat ‘Jan van Gent’ op het naamkaartje geschreven – de zeevogel, voor de goede orde; geen vermiste Bosschenaar met die naam. Zo’n tweehonderd hersenpannetjes bezit hij inmiddels. Keurig geordend, als juwelen van de dood. Henk heeft hoofdzakelijk schedels van dieren die van nature de hemel al opzochten – houtsnip, tureluur, steenuil en aalscholver. Er liggen ook scalpen van aardsere beesten. Een zilvervos uit een fokkerij. Een rhesusaapje uit een laboratorium.
Naast dierlijke heeft Henk wat menselijke resten. Een dijbeen, plus een schedel. „Cadeautje van mijn schoonzus. Als je hem schudt, rammelen de gehoorbeentjes. Hij komt van de slagvelden uit de Eerste Wereldoorlog.” Of het een Franse, Duitse of Engelse militair is, blijft onbekend. De dood vraagt nooit om een paspoort.
Bouvier
Sinds 1998 is Henk huismeester, fotograaf en videomaker bij Theater Artemis in Den Bosch. Hij dankt er een van zijn collectiestukken aan. Daar, op de vensterbank. Met die perkamenten huid. Liefdevol tilt Henk de gemummificeerde kop van een bouvier op. „In 2002 speelde Artemis de voorstelling ‘Katharina Katharina in het Ganzenbord’ in de oude koekjesfabriek van Verkade in Den Bosch. Die stond toen al negen jaar leeg. Ik ontdekte in het fietsenhok een dode bouvier. Ongetwijfeld de erfenis van een bewakingsdienst die hem daar had achtergelaten. Met een dolk heb ik zijn kop eraf gesneden. Het transport? Gewoon, een rugzakje.”
De paden op de lanen in. Op vrije dagen bezoekt Henk graag de natuur: Vughtse Hei, Kampina, Drunense Duinen. Meestal met zijn ex-geliefde, die net als hij van fotograferen houdt. Henk heeft dan hoofdzakelijk oog voor de grond. Want stervende dieren volgen eerst de zwaartekracht, voordat ze definitief naar de hemel gaan. „Zo vond ik het eerste exemplaar van mijn verzameling. Een dode buizerd in Zutendaal, in België. Echt mooi.”
Maar begraafplaatsen zijn Henks ware liefde. Hij bezoekt ze in heel Europa, vooral Italië. Vijftienduizend foto’s van kerkhoven heeft hij, zorgvuldig gerubriceerd. Mooiste eindbestemming? Geen kwaad woord over Orthen, vindt Henk. Maar niets kan op tegen begraafplaats Staglieno in Genua. Tussen haar monumentale zerken zocht Henk vijftien keer naar schoonheid en rust. Ook heeft hij tientallen antieke boekjes met foto’s van Staglieno. Tussen 1875 en 1930 kon je ze als souvenir aan de kerkhofpoort kopen. Nu vind je ze op eBay. „Vijftig tot zeventig euro is best veel. Maar ze ontroeren me.”
Lachen
Zijn huiskamer in Boschveld is donker, met veel steen en hout. De meubels? Grotendeels eigenhandig gemaakt, met ijzerbeslag dat hij op een kerkhof in Lissabon vond. “Ik ontdekte er een vuurplaats, waar ze kisten van geruimde graven verbrandden. De handgrepen en ijzeren versieringen bleven achter. Een rugzak vol heb ik mee naar Nederland genomen.” Z’n eigen meubels fabriceren moet ook wel, want doodskisten ontbreken in de IKEA-catalogus. Twintig jaar geleden maakte Henk er eentje voor in de huiskamer. Op maat. Te zijner tijd zal-ie van pas komen: „Ik hoop dat de lijm en de schroeven het houden.” Voorlopig fungeert de kist als pronkmeubel voor glazen potten. Er dobberen dode dieren in rond. Veelal onvolgroeid, op sterk water: een kreeft, kikker, poes en varken. Van grote schoonheid is de schildpad. Onder zijn pantser zit breekbaarheid.
Tegen de muur staat zijn collectie vleermuizenmuziek. Honderden cd’s, van new wave tot gothic en industrial. Nee, geen carnavalsklanken. Henk is meer van Alle Dertien Doodskist of smartlappen over voorbije liefdes, verwelkte bloemen en gemiste kansen. Met twinkelogen: „Toch lach ik veel, ook om te relativeren. Ik herken me elke dag in een melancholiek nummer van de Amerikaanse groep Eels. Het heet ‘Life is funny, but not haha funny’.”
Hij neuriet zijn favoriete kinderliedje „Row row row your boat, gently down the stream. Merrily merrily, merrily, merrily. Life is but a dream.” Die laatste zin herhaalt hij. „Houden we onszelf niet voor de gek?”, vraagt Henk hardop. „Is dit het werkelijke leven?” De schedels zwijgen. Als Henk in een filosofische bui is, luisteren ze het liefst. Altijd leerzaam, want hij weet veel over werelden die anderen vermijden. In Henks kasten staan ruim vierhonderd boeken over dood, rouw en vergankelijkheid. Nachtkastjesvreugde of bron van slapeloosheid? De titels lopen uiteen van ‘Dansen rond het graf’ tot ‘Heden gij, morgen ik’. Een hele kastplank is aan Auschwitz in Polen gewijd. Tweemaal drie weken bezocht Henk het vernietigingskamp – hij houdt van grondige verkenning. Elk dag weer passeerde hij de spreuk ‘Arbeit Macht Frei’ Met camera. Haast verontschuldigend: “Ieder steentje heeft zijn eigen verhaal”.
Volschieten
Maar ook mensen dragen verborgen verhalen, ontdekt hij. Na jaren steunvolle therapie bezoekt Henk in 2004 zijn ouders, die hij zelden ziet. Zijn vraag: hebben jullie een vermoeden wat er vroeger met mij aan de hand was? Ze schudden van nee. Tot zijn verbazing belt zijn moeder hem kort na de ontmoeting. Enkele dagen later zit ze bij hem op de bank. „Ze vertelde dat ze twee miskramen had gehad. Dat heeft haar emotioneel beschadigd. Toen kwam het hoge woord eruit: ze heeft me tussen m’n tweede en vierde levensjaar geschopt en geslagen, in onmacht en radeloos verdriet. Zelf weet ik er niets meer van. Maar elk lichaam heeft een geheugen.”
Na het gesprek is Henks leven veranderd. „Van jongs af aan voelde ik me een dennenboom in een eikenbos. Nergens thuis. Nu kan ik mezelf zijn.” Zijn ouders, beiden in de tachtig, ziet hij niet meer. Te pijnlijk.
Maakt de dood hem hard? Integendeel. Henk staat te boek als zachtmoedig, vriendelijk en behulpzaam. Bij de tekenfilm ‘Bambi’ of de tv-serie ‘Ambulance’ kan hij volschieten. Een snel geraakte ziel, porseleiniger dan Wedgwood. Of hij zelf oud gaat worden, durft hij niet te voorspellen. Maar hij hoopt de dood zonder knikkende knieën aan te kijken. Henk, die nog een biertje en een sjekkie pakt, zwijgt even. Hij haalt diep adem, zegt langzaam: „Weet je dat ik dankzij de dood eerbied voor het leven heb gekregen?” Hij schrikt van zijn eigen woorden. Met glimlach: “Gôh, heb ik nog nooit eerder gezegd.”
_________________
Publicatie in Brabants Dagblad 23 december 2020. Noot aan de lezer: de reactiemogelijkheid zal na herziening van de kronieksite in 2021 weer in gebruik worden genomen.