De illusionist
Niets lelijks over Hans Klok. Maar in 2016 overtrof Jheronimus Bosch hem ruimschoots in magie. In zijn 500ste sterfjaar zorgde de schilder voor wonderlijke verdwijningen en verschijningen, zo leert onderzoek. Tijd om dat patroon nader te bezien.
Het grootste mirakel dat hij in 2016 veroorzaakte, was de verschijning van anderhalf miljoen bezoekers in Den Bosch. Je keek even de andere kant op en hop – er waren er weer 20.000. Met hun online tickets op zak bevestigden zij wat de essayist Bas Heijne in zijn Huizinga-lezing het conflict van deze tijd noemde: ons streven naar een rationeel geordende wereld versus onze onuitroeibare hang naar betovering. In dat laatste domein, de wereld van het omgerijmde, is Bosch de gids bij uitstek. Waar Excel-bestanden haperen en logica zwijgt, spreekt hij onze ziel aan.
Kippenvel bezorgde Bosch. Maar vooral ongeloof. Heimelijk turfden de suppoosten van het Noordbrabants Museum het aantal openzakkende monden. Eindstand: 421.700. Zoveel bezoekers trok de grandioze expositie Visoenen van een genie Ook elders in de stad dook de schilder op, bij onder meer het JBAC, de Bosch Parade, de Hemel- en Hellevaart en Bosch by Night. Bovendien gidste hij 124.751 stervelingen naar de hemel. Tijdelijk weliswaar, voor Een Wonderlijke Klim: de tocht naar de zesennegentig verborgen luchtboogbeelden van de Sint-Jan.
Azerbeidzjan
Ook in de media veroorzaakte Bosch honderden verschijningen. Journalisten verleidde hij tot vijfsterrenrecensies, reportages en documentaires. Van The New York Times tot Al Jazeera: niemand kon ontsnappen aan het wereldwijde nieuws dat de schilderijen en tekeningen van Bosch eindelijk herenigd waren. Eventjes ging het gerucht dat in de binnenlanden van Azerbeidzjan een 72-jarige man was gevonden die van niets wist. Maar dat bleek vals. Voor de camera’s veinsde hij enkel onwetendheid in de hoop een tiendaagse luxe reis naar Den Bosch te winnen.
De schilder voorkwam ook een verschijning: van een persbericht. Twee keer zelfs. Het eerste betrof een afschuwelijke vondst van een ambtenaar van het Stadsarchief. Kort vóór het jubeljaar 2016 ontdekte hij na grondige bestudering van een document van de Illustre Vrouwe Broederschap dat Bosch niet op 9 augustus 1516 maar op 9 augustus 1515 is begraven. Kortom: in 2016 zou de stad een jaar te laat zijn. Moraal: een kloddertje zwanenvet op een document kan gruwelijke gevolgen hebben. Hoe moest dat nu?
Het is keurig opgelost. Af en toe krijg ik nog een ansichtkaartje van die archivaris. Het zijn altijd vrolijke tekstjes. Begrijpelijk: tot na het afscheid van burgemeester Rombouts, de vader van het Boschjaar, woont deze ambtenaar op kosten van de gemeente en Stichting Jheronimus Bosch 501 – oké, vooruit: 500 – zo ver mogelijk van Brabant en journaille vandaan. Hij verblijft op een eiland bij Australië, het zonnige Swan Island. Aanvankelijk zat hij in een wat morsig hotelletje met een Gauguin in de ontbijtzaal, maar dat is deze zomer geüpgrade. Dankzij het succes van de expositie ligt er toch meer hooi op de wagen dan voorzien.
Asbest
Het tweede persbericht dat godzijdank uitbleef, raakt aan het Bosch Research and Conservation Project. Met verbluffende technieken wisten onderzoekers geheimen aan de schilderijen te ontfutselen. Gelukkig gaf Bosch niet alles prijs, want een wereld zonder mysteries is een regelrechte hel.
Het onderzoek leerde onder meer dat Bosch met pigmenten, lijnolie, houtskool en lijm van dierenhuiden werkte. Voor de verf gebruikte hij kalk en andere mineralen. Tot die groep natuurlijke stoffen – de mineralen – behoort ook asbest. Het is tijd voor dankbaarheid: wij mogen de Zoete Lieve Moeder op onze eeltige knieën prijzen dat Bosch dat niet door zijn verf heeft gekwakt. Niet alleen had asbestpoeder de fascinerende branden en vagevuren op zijn schilderijen geblust, maar ook de deuren van het Noordbrabants Museum abrupt gesloten. Eén schouwburg in 2016 was wel genoeg.
Ramp
In de serie verschijningen en verdwijningen die Bosch veroorzaakte, was er eentje die wekenlang de gesprekken domineerde. Tot ver over de landsgrenzen, ontdekte ik. In maart liep ik over de Wilhelminabrug toen een Amerikaan met een scheefzakkende bril mij aanklampte. “Hi sir”, zei hij. “I’m looking for the Pearle.” Ik keek hem meewarig aan en antwoordde: “Just look around, sir. The streets, the cathedral, our Inside Dieze. This ís the Pearl. We even have a Harbor” en wees naar de de Dommel die er in 2016 klaarwakker bij lag.
Feit blijft dat het Bosch500-jaar al vroeg een gezaghebbende categorie bereikte: die van “Waar was jíj toen…?” Onvoorzien kreeg die eregalerij van de geschiedenis – “Waar was jij bij de aanslag op 11 september of de moord op Pim Fortuin” – er een Bossche variant bij:
“Waar was jij toen de Pearle instortte?”
Het was zaterdagavond 27 februari 2016. Nog preciezer: 22 uur 52 minuten en 23 seconden. Een deel van de Bosschenaren lag al op één oor. Een ander deel onderzocht in cafés het schuimende drieluik Elfde Gebod, Verboden Vrucht en Duvel. Zelf was ik thuis en las op social media welke kleine ramp zich had voltrokken. Al tegen middernacht kiemden op Facebook en Twitter de eerste complottheorieën. Zo hadden twee voorbijgangsters van de Pearle die avond een bouwvakker Spaans horen spreken. Er werd zelfs gerept van een Madrileens accent. Was het een strafexpeditie van het Museo del Prado? Zou kunnen. De Spanjaarden hadden enkele Bossche uitlatingen over hun werken uiterst beledigend gevonden. Anderen noemden de instorting een meesterzet van de afdeling Citymarketing: de internationele media-aandacht zou kwadrateren. Een enkeling hield stug vol dat Kees Kroket eigenhandig de omzet van de concurrerende Febo had willen ondermijnen.
Brand
Ik moet toegeven dat ook ik die zaterdagnacht mijn wenkbrauwen fronste. Want vreemd is het wel. De gemeente ’s-Hertogenbosch telt 69.267 woningen. Eén ervan is De Kleine Winst, het ouderlijk huis van de schilder op de Markt. Ik heb het geanalyseerd: volgens kansberekeningen is het nog waarschijnlijker dat er een Bosschenaar zonder aanleg voor luidkeelsheid wordt geboren, dan dat een van de twee buurpanden zomaar instort. Bovendien had dat monument al 397 jaar de tijd gehad om in elkaar te zakken. Waarom nu?
Zoiets onbegrijpelijks moet wel betekenis hebben. Ik ben een nuchter man, maar zie hier toch de hand van Bosch zelf in. Een aanknopingspunt is de datum. De verwoesting vond op 27 februari plaats. Da’s niet zomaar een dag, weet de wereldgeschiedenis. Op 27 februari stak Marinus van der Lubbe de Rijksdag in Berlijn in de fik, exact vier weken nadat Hitler aan de macht was gekomen. Marinus, die zes jeugdjaren in Den Bosch woonde, liet in navolging van zijn oude stadsgenoot de hel branden. Dat was in 1933.
Instortingsgevaar
Met zijn schilderijen waarschuwde Bosch voor Het Kwaad. Het is uiterst aannemelijk dat hij dat op 27 februari opnieuw heeft willen doen. In zijn liefde voor symboliek koos Bosch de brillen- en lenzenzaak van Pearle. Het andere buurpand, modezaak Weber, liet hij ongemoeid. Het is glashelder waar Bosch ons, met een hoofdknikje naar de Rijksdagbrand, voor waarschuwt. Eén: zien wij de democratie en rechtsstaat nog wel scherp? En twee: hebben wij voldoende oog voor hun toenemende instortingsgevaar? Want de geschiedenis herhaalt zich niet, maar ze rijmt wel.
Wat nu rest, is een gat dat gaapt: van leegte word je moe. Toch kunnen we dat monumentale hoekpand nog terugzien. Het duikt op in een videokunstwerk uit 2015. In die hallucinante zwartwitfilm wrikken enkele panden op de Markt zich ’s nachts los uit de gevelrij. Tergend langzaam glijdt de camera ook langs het standbeeld van Bosch, De Kleine Winst en de Pearle. Het videokunstwerk inclusief ongeschonden Pearle is te bewonderen op een scherm in het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Afdeling A1.2, Oogheelkunde. Want toeval bestaat niet in de Brabantse hoofdstad.
Er was nog een verdwijning. Een trieste. Niet van een pand, maar van een mens. In maart overleed plotsklaps René Pingen (56), de bevlogen directeur van het SM’s. Hij werkte in het Museumkwartier, waar op de dag van zijn dood duizenden mensen nietsvermoedend de expositie bewonderden. Voor zijn bijdrage aan de kunst en cultuur verdient hij postuum alle lof. Dat moet lukken. In de naam René Pingen zit het woord erepenning al verborgen. Want nogmaals: toeval is allang uit Den Bosch verbannen.
Engelen
Tot slot liet Bosch in 2016 de twijfelzucht verdwijnen. Aanvankelijk was er scepsis of zijn stadsgenoten wel hun handen uit de mouwen zouden willen steken voor zijn 500ste sterfjaar. Talloze organisaties en honderden vrijwilligers hebben het tegendeel bewezen. Zonder hen was het Bosch-jaar nooit zo sterk uit de verf gekomen. Een opvallende groep vrijwilligers waren de Blauwe Engelen. Die geuzennaam dankten ze aan de kleur van hun windjacks, maar ook aan het eindeloze geduld waarmee zij tienduizenden bezoekers wegwijs maakten. Zij deden dat met hartstocht, in de stijl van Marlène Dietrich in de nachtclubfilm Der Blaue Engel uit 1930:
“Ich bin von Kopf bis Fuss auf Jheronimus eingestellt, und sonst… gar nichts.”
Nachtclub Der Blaue Engel is gesloten. Het is volbracht: ook een sterfjaar is eindig. Nee, nog altijd geen kwaad woord over Hans Klok. Maar niemand overtreft Bosch, de kunstenaar die ook ‘De Goochelaar’ schilderde. Tegen twaalven vannacht zullen we zeggen: “Het was een vreemd maar onvergetelijk jaar, met dank aan Bosch, de illusionist.” Want hij heeft iets gedaan wat niemand anders kan.
Hij is verschenen in zijn verdwijning.
___________________
Publicatie Brabants Dagblad: 31 december 2016. Eerder uitgesproken op 11 december bij de slotmanifestatie Jheronimus Bosch 500 in Avans Hogeschool en de raadszaal.