Hippocampus

"Fascinerend", zei de neuroloog. Ik keek hem verwonderd aan, maar hij sloeg er geen acht op. "Fas-ci-ne-rend!", vierendeelde hij het woord. Staccato tikte hij op de lichtbak aan de wand. Ik zag hoe z’n wijsvinger driemaal mijn hersenen raakte. Wij keken naar een scan.

Zo’n vijf maanden eerder was ik met vage klachten bij mijn huisarts beland. Ik had last van oorsuizingen, troebel zicht en andere zintuigelijke sensaties die mijn leven in een lunapark veranderden. Bovenal kampte ik met melancholie van zorgelijke omvang. Aanvankelijk dacht mijn huisarts aan een burn out. Uitgeblust, het vuur gedoofd. Dat klonk niet onwaarschijnlijk: ik heb een vulkanische inslag. Zo stuur ik de Vesuvius, Etna en Krakatau, die ik als familie beschouw, op hun verjaardag steevast een gekartelrande ansicht met 'Groeten uit Den Bosch.’ Maar een burn out?

Ik verliet de spreekkamer met een opbeurend foldertje over rust, reinheid en regelmaat. De magische R zou mij redden. Het klonk als een sprookje: R was eens genezing. Alleen knapte ik niet op. Erger: de klachten verhevigden. In een vlaag van zelfredzaamheid – het toverwoord van dit kabinet – begon ik zelf te dokteren. Ik dronk liters valeriaanthee, slikte visoliecapsules en druppelde Lourdes-water in het linkeroor – een tip van mijn vitale 86-jarige peettante. Het bleek ganz umsonst. Ten einde raad zat ik uren in een warm bad, waarin ik enkele kilo's Hypericum perforatum oftewel Sint-Janskruid had gedrenkt. Het bleek water naar de zee van zinloosheid.

Plattegrond

Zo eindigde ik bij Buisjes, neuroloog in het Jeroen Bosch Ziekenhuis, die ik pas na lang zoeken vond: het oude GZG was Grôôt, maar het JBZ nog veul grôter. "Fascinerend", zei de specialist voor de derde keer. Benieuwd boog ik voorover. Nu zag ik het zelf: op de scan van mijn hersenen waren cijfercombinaties zichtbaar. Piepklein, maar onmiskenbaar. Ik zag 0-11 staan, links ervan 1-23 en iets schuin daarachter 2-14. Met een schok besefte ik wat ik zag: de indeling van mijn hersenen kwam overeen met de plattegrond van het Sint Janslyceum, waar ik in de jaren zeventig op school zat.

"Een neurologisch mirakel", concludeerde Buisjes. Hij glunderde bij het vooruitzicht van een artikel in The Lancet. Glashard zou hij bewijzen wat hij – maar ook zielkundigen en psychologen – al langer vermoedden: de schooltijd ordent de hersenen. Bij het afscheid die middag beloofde Buisjes dat hij de scan grondig zou onderzoeken.

Een week later belde hij in bloeddrukverhogende staat. Of ik kans zag nog diezelfde dag langs te komen? Twee uur later zat ik tegenover een opgetogen medicus. Buisjes fluoresceerde zo van geluk, dat hij die nacht in zijn eigen schijnsel een dik boek had kunnen uitlezen. Wild gebarend begon de specialist zijn theorie te ontvouwen. Wat hij vertelde, onthutste. Maar langzaam groeide mijn vermoeden dat zijn denkwerk klopte. "Een proef op de som", zei Buisjes. Op mijn hersenscan wees hij het spraakcentrum aan, het zogenoemde gebied van Broca dat onze taalverwerking regelt. Er stond een cijfercombinatie in: 2-22. "Klopt het?" vroeg de neuroloog. Ik was sprakeloos. In lokaal 2-22 had ik jarenlang Nederlands gehad.

Ik staarde naar het verlichte gebied van Broca en dacht aan Jan van Sleeuwen. Met zijn onberispelijke kleding, malle snorretje en ronde brillenglazen riep de neerlandicus ongewild associaties met de 124ste keizer van Japan op. Een misplaatste vergelijking, al deelden keizer Hirohito en Van Sleeuwen één karaktertrek: beiden hadden weinig aanleg voor capituleren. Zo vertikte Van Sleeuwen het om overstag te gaan voor straattaal, spellingshervormingen en al te vrijzinnige didactiek. Een intrigerende man die op 23 maart 1971 naar verluidt zo hard huilde, dat het zout een vlek in de vloer van lokaal 2-22 uitbeet. Die dinsdag stierf zijn held, Simon Vestdijk. De vlek is nog altijd op afspraak te bezichtigen. Zelf stierf Van Sleeuwen op 6 december 2003. Veel tranen zijn hem bespaard gebleven: het had hem diep geraakt om de Nederlandse taal naar de gallemiezen te zien gaan. Dit is immers de eeuw waarin de Nederlander bij het kofschip eerder aan de Hiswa denkt dan aan een ezelsbruggetje voor grammatica.

Asbak

Van kofschip naar koffie: Buisjes schonk nog eens bij. Na een slok stond hij op en wees naar twee parallelle kwabben op het scherm. “Dit zijn de amygdala, onmisbaar voor onze emoties.” Bij de kwabben zag ik 0-17 en 0-26 staan, de cijfercombinaties voor respectievelijk de kantine van de onderbouw en de bovenbouw. “De amygdala”, vervolgde Buisjes, zijn vooral betrokken bij seksuele opwinding, angst en agressie.” Dat sprak mijn geheugen niet tegen. Ik dacht terug aan alle kalverliefdes die in de kantines waren ontstaan en herbeleefde de collectieve woede over dat veel te moeilijke proefwerk Natuurkunde. Het enige dat ik snapte was de gravitatiewet van Newton: wie zakt als een baksteen, kan niet meer stijgen.

Buisjes kreeg er nu zin in. "En dit", grijnsde de medicus, "is het cerebellum", oftewel de kleine hersenen, die onder meer de fijne motoriek regelen. "Lokaal 0-24", mompelde ik intuïtief en zag mijn vermoeden op de scan bevestigd. De cijfercombinatie herinnerde aan het handvaardigheidslokaal, maar ook aan mijn haperende fijne motoriek. Helder voor de geest staat mij het boetseerwerkje dat ik ter beoordeling aan meneer Bremer liet zien. Hij zweeg een barst in de klei en in mijn zelfvertrouwen. "Ik vind het geen overtuigende asbak", zei hij over mijn creatie die het ontstaan van de kosmos voorstelde.

Buisjes kriskraste nu over de hersenscan. Kortstondig hield zijn vinger stil bij de parietaalkwab, die ons ruimtelijk inzicht en rekenkundig vermogen regelt. De cijfers 1-20, die naar het oude wiskundelokaal van Van Eekelen verwezen, kon ik amper lezen: mijn parietaalkwab oogde verschrompeld. Aanzienlijk forser was het gebied van Wernicke in de temporale kwab, onmisbaar bij het leren van vreemde talen. Ik zag de cijferreeks 2-25, 2-26 en 2-27. Ah, de sectie Frans! Qua uitspraak klinkt ‘sectie Frans’ tamelijk zwoel. Maar mijn docente, juffrouw Verhees, leek de taal der liefde niet machtig. Bij haar stem dacht ik nooit aan Franse hijgmeisjes maar aan een spijker die het singeltje ‘Je t’aime, mon non plus’ bekraste.

Liefdesbriefje

De vinger van de neuroloog cirkelde rond mijn hippocampus, die sterk vergroot was. In deel van de hersenen, onmisbaar voor het geheugen, zag ik de cijfers 2-11. Het was het nummer van het lokaal waarin de sympathieke geschiedenisleraar Van Lankveld mij de weg tussen hunebed en hier-en-nu had gewezen. Nu was er geen houden meer aan. Oog in oog met mijn kolossale hippocampus kwam een stoet van herinneringen op gang. Ik herbeleefde alles. De muzieklessen van Van Broekhoeven, wiens gezicht onveranderlijk in mineur stond; de vele spijbeluren in café Hart van Brabant; de spraakzame aardrijkskundelaar Van de Wouw, die een kind verloor en langzaam zelf in de Stille Oceaan veranderde; het liefdesbriefje dat ik – met goed gevolg – in de jaszak van de mooie Cathrien van Rosmalen stopte; de zoektochten naar honkballen in het struikgewas rond de sportvelden; de dorstige pater Mak die water in jonge jenever veranderde; de Begeisterung van Jos Uijtdehaag, de docent Duits die Sturm en Drang belichaamde en mijn leraar economie die – nomen est omen – Koper heette, maar jarenlang zelf in een zware recessie leek te verkeren.

Buisjes knipte het licht van het wandscherm uit. "Ik vermoed dat jouw vergrote hippocampus de oorzaak is van je klachten. Maar dat is te verhelpen. Ook zonder neurochirurgische ingreep.” Hij schreef een recept uit en beloofde me dat hij het nummer van The Lancet zou toesturen.

Ik ben die medicijnen gaan slikken. Het werkt. De herinneringen aan mijn jeugd- en schooljaren zijn minder opdringerig. Ja, dat geeft rust. Maar soms wil ik in weemoed wonen. Dan geef ik mijn hippocampus vrij spel, zodat de herinneringen ruim baan krijgen.

Vanochtend heb ik geen tabletje ingenomen.

_____________

Deze gelegenheidscolumn is uitgesproken tijdens de reünie van het Sint Jansclyceum op 14 juni 2014 in Den Bosch.