Spotlight
Er was eens een stad – nee, dat is gelogen. Laten we opnieuw beginnen. Er was eens een dorp. Vol kledingzaken. Vooral pantalons in de maat XXL waren in trek, want een grote broek trok men hier graag aan. „Wij besturen op de Schaal van Reus”, glunderden de dorpsbazen. Dat klopte. Bergen werk wisten ze te verzetten. Zo werd het een reuzefijn dorp. In 2006 wist de gemeentelijke afdeling Onderzoek & Statistiek zelfs trots te melden dat nog maar 51% van de dorpsbeleidmakers ambitieniveau – bleef lastig – verkeerd spelde.
Ook de koningin was in haar nopjes. Wat een daadkracht in dat dorp! Eind april 2007 pakte zij haar zondagse koets en reisde zuidwaarts. Ze keek haar vorstelijke ogen uit en genoot van straattheater, zang en dans. „Leve de Schaal van Reus”, fluisterde de majesteit in het oor van de BD, de baas der dorpsbazen. Hij kleurde er licht van.
Nog vaak zou de burgervader vol melancholie het plakboek over die dag doorbladeren. Gottegot, vroeger! Toen het College van Dorpsbazen gezag en kracht had. Toen ze de zon desgewenst in het westen lieten opkomen. Maar er was een theaterruzie uitgebroken. Met verontrustend veel souffleurs. Want tekstvast waren de spelers niet. Zo werd het al rap minder reuzeknus. Vrijwel machteloos zag de burgervader hoe het dorp terugviel in zijn vertrouwde staat – de Schaal van Lilliput werd opnieuw de maat.
Klein denken, klein doen: velen in het dorp haalden opgelucht adem. Maar de verstandige burgervader schikte zich niet. Hij ontbood een zielendokter, die de acute dwerggroei zou kunnen verklaren. Op het dorpshuis aan de Markt voerde de arts vijf onthutsende gesprekken Enkele passages uit zijn vertrouwelijke rapport: „Van de 544 soorten fobieën die de geestelijke gezondheidszorg onderscheidt, bespeur ik er drie die dit college verlammen. Ik signaleer: allodoxafobie alias vrees voor opinies, cainofobie oftewel angst voor nieuwe ideeën en – in extreme mate –decidofobie, de vrees om beslissingen te nemen. Bij twee collegeleden is sprake van geclusterde problematiek. Extra zielenzorg voor de heren [TYPEX] en [TYPEX] moet dan ook worden overwogen.’’
Gelukkig zat bij het dossier een collectief behandelplan. Dat bestond uit twee groepsopdrachten, die het vijftal tussen Hemelvaart en Pinksteren diende uit te voeren. Zo geschiedde. De resultaten? Volgens de observatierapporten – want niet alleen het dak van het dorpstheater lekte – ging het al bij eerste opdracht mis. Die luidde: „Pak een mandje. Ga het Bossche Broek in. Verzamel moed. Intuïtief herkent u die vast wel. Aanwijzing: groeit vaak in de buurt van ridderspoor.” Na lang speuren kwamen ze terug. De oogst was armoe troef, volgens het verslag. De vijf plukten adderwortel, herderstasje, brandnetel, vergeet-me-nietje en een tuiltje geknakte ereprijs. Maar geen moed. Niet herkend. „Staat-ie niet op de Rode Lijst van uitgestorven planten?”, opperde nog iemand zwakjes. Maar de excuses verwaaiden in de wind.
Op Tweede Pinksterdag kwamen de vijf onchristelijk vroeg op de Markt bijeen. „Vandaag”, zei de zielenarts, „is de slotopdracht: schaduwspringen.” Er klonk links en rechts gekreun. „Dat lukt mij alleen als de zon schijnt”, riep de een-na-kleinste bijdehand. Maar het oosten kleurde al oranje.
De zon klom kalmpjes. Rond acht uur waren de schaduwen nog langgerekt. Het vijftal rende, sprong, liep mismoedig weer terug. Al klauterde de zon snel, het lukte niemand om over zijn eigen schaduw heen te springen. „Vijf voor twaalf!”, riep de arts plotsklaps verschrikt. Pal boven hun hoofden brandde de zon. Op de Markt tekenden zich vijf piepkleine schaduwen af. Niemand bewoog. Toen vielen ze ermee samen.
______________________
Publicatiedatum Brabants Dagblad: 6 juni 2012