Reservebank
Het was in een bos in Oisterwijk. Zijn bewakers blinddoekten hem met een donkere lap. Enkele minuten eerder hadden ze hem gevangengenomen. Nu poseerden ze triomfantelijk met hem. De vijand, een tranende trofee in trainingsbroek. Ze dirigeerden hem naar een open plek tussen de dennen. Daar wachtte het vonnis en de tenuitvoerlegging van de straf. De zomerzon brandde onverstoorbaar, want seizoenen hebben geen benul van goed en kwaad. Aarzelend begonnen enkele vogels aan Die Unvollendete van Schubert. Ik was bang voor wat ging komen.
Mok
Ik? Ja, ik was getuige. Maar niet van een tragedie in de Tweede Wereldoorlog. Dit tafereel is uit de zomer van 1970. Met tientallen jeugdspelers van BVV ben ik op voetbalkamp in Oisterwijk. Het is een week van lekke luchtbedden, thee uit zinken ketels en muggenolie die amper werkt. Die middag spelen we landverovertje in het uitgestrekte bos. Wij zijn rood, de vijand is geel. We kruipen en sluipen met vlaggen. Als je een vooruitgeschoven spion van de tegenpartij weet te lokaliseren, mag je hem inrekenen. Onze voetbaltrainer, meneer Tax van het Zuidoosterfront, heeft beide teams opdracht gegeven om voor uitgeschakelde tegenstanders een milde straf te verzinnen.
Daar staat-ie, reserve-keeper Tonnie, de dikste jongen van team geel. Geen enkele Oisterwijkse struik heeft zijn zwaarlijvigheid kunnen camoufleren. Na de overmeestering voeren we hem af. Op de open plek waar de geblinddoekte Tonnie zijn straf zal ondergaan, pakt onze aanvoerder een mok waarin een witte drab zit. Het is een mengsel van tandpasta, karnemelk en peper. Een andere jongen pakt een lepel. Tonnie zal genadepap moeten eten.
Ladder
Maar nog voor de krijgsgevangene het bevel krijgt om zijn mond te openen, stappen enkele jongens ginnegappend naarvoren. Een van hen pakt de mok, draait zich om en plast in de ijzeren beker. Met een lepel roert hij de urine door het witte goedje. 'Mond open', klinkt het even later. Nietsvermoedend gehoorzaamt Tonnie, in afwachting van een hap genadepap. Wij kijken met pakweg twintigen toe, niemand grijpt in. Zwijgend kiezen we ervoor om niet te kiezen wat een keuze voor opportunisme is.
Even later rukt Tonnie rukt de blinddoek van zijn hoofd en spuugt het gore goedje uit. Lachend onthult iemand de receptuur. Tonnie huilt, rent kokhalzend naar de rand van de open plek, geeft over. En ik ben getuige, vooral van mijn eigen onbeweeglijkheid. In dit schuldige landschap, waar geen ladder van Armando naar de hemel voert, heb ik geen vin verroert.
Looizuur
Een voorval in je kindertijd kan harder etsen dan looizuur. Na het voetbalkamp van 1970 nam ik me heilig voor dat ik nooit meer zou wegkijken voor onrecht. Die belofte kon de schaamte over m'n lijdzaamheid in het bos niet uitwissen. Wel voerde ik in monologues interieurs de halfhartige verontschuldiging aan dat ik een bleu ventje was. Een brekebeen, die in het elftal op z'n best werd gedoogd. Als in een kruiswoordraadsel de omschrijving 'meubelstuk' [elf letters] stond, dacht ik nooit aan 'keukenstoel' of 'bijzettafel' maar aan 'reservebank.'
Zelden kwam ik met vuile voetbalkleren thuis. Toch leerde ik veel. Zittend op de reservebank – samen met Tonnie – zag ik de schoonheid en de gruwel van groepsdynamiek, de zin van onverzettelijkheid, het belang van erkende spelregels en de gevolgen van de buitenspelval – zowel op het gras als in de grote wereld. Het zou mij onvergetelijke levenslessen opleveren. Na twee seizoenen stopte ik bij BVV. De roodzwarte vlag ging niet halfstok, er drupten geen tranen op de kleedkamervloer. Ik vertrok opgelucht, maar zou de leerzame uren op de reservebank gaan missen.
Geen spel
Het is vijfenvijftig jaar later. Ik denk nog weleens aan Tonnie. Steeds vaker, eerlijk gezegd. Want ik zie in toenemende mate de herhaling van wat zich in het Oisterwijkse bos afspeelde. Op een andere schaal, maar de mechaniekjes zijn hetzelfde.
Nog altijd vindt landverovertje plaats, bewijzen de leiders van Rusland, Amerika en Israël. Alleen: het is geen spel.
Nog altijd telt de wereld Tonnies, joden, moslims en andere mikpunten en zondebokken. Hun aantal groeit, want met hun uitsluiting kunnen we onze eigen angst en onzekerheid bezweren.
Nog altijd hangen we aan de lippen van aanvoerders, vooral wanneer ze het paradijs beloven in ruil voor onze volgzaamheid. Want hoe complexer de wereld, des te sterker is de verleiding van hun botte overheersing, de almacht van de leugen en de schone schijn van versimpeling.
Nog altijd dulden we grofgebekte leiders die lak hebben aan de spelregels. Luidruchtig verhangen ze bordjes. Kijk zelf maar. In het duel tussen FC Kabaal en Vraagteken United staat laatstgenoemde op verlies.
Nooit meer?
Tijd voor een oproep: verlaat de tribunes niet! Maak spandoeken, blaas op toeters, laat je horen. Blijf Vraagteken United aanmoedigen, want er wordt al te veel voor zoete koek aangenomen. Sta op van reservebanken, blijf niet toekijken. Doe iets. Het klopt: het kost moeite om op een goede afloop te rekenen. Om leiders te geloven. Want vertrouwen komt te voet en gaat in een golfkarretje of – zo u wilt – in een walm van wodka of kruitwolk boven Gaza. Maar we zijn het geloof in een goede afloop verplicht aan democratie en rechtsstaat. Aan onze kinderen en aan onszelf. Aan de ruim negenhonderd mensen in Den Bosch die in de Tweede Wereldoorlog hun leven voor onze vrijheid gaven.
'Nooit meer', zeiden we in 1945. We zijn tachtig jaar verder. 'Nooit meer' is geen geruststelling voor het slapen gaan. 'Nooit meer' is ook geen levenslange garantie. 'Nooit meer' is de tijdloze waarschuwing dat wij kort van memorie zijn. Dat zelfs twee woorden al in vergetelheid kunnen raken. 'Nooit meer' vertelt ons dat herinneren belangrijk is, maar dat het vooral op daden aankomt. ◙
_______________
Uitgesproken bij de Dodenherdenking in Den Bosch op 4 mei 2025. © Eric Alink